Wet op de loonbelasting 1964 art. 18 ( tekst 2015)
18
Pensioenregeling 1 Onder pensioenregeling wordt verstaan een regeling:
  • a. die uitsluitend of, met het oog op uitzonderlijke gevallen van restbegunstiging, nagenoeg uitsluitend ten doel heeft het treffen van:
    • 1°. een levenslange inkomensvoorziening bij ouderdom voor werknemers en gewezen werknemers (ouderdomspensioen);
    • 2°. een inkomensvoorziening na hun overlijden ten behoeve van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel van degenen met wie zij duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren of hebben gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat (partnerpensioen);
    • 3°. een inkomensvoorziening na hun overlijden ten behoeve van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt (wezenpensioen);
    • 4°. een inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid zodra die langer dan een jaar duurt en welke niet uitgaat boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk moet worden geacht (arbeidsongeschiktheidspensioen), en
  • b. waarin is bepaald dat de aanspraken ingevolge de regeling niet kunnen worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid kunnen worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet;
  • c. waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid ; een en ander voor zover die regeling blijft binnen de in of krachtens dit hoofdstuk vastgestelde begrenzingen.
Uitbreiding begrip pensioenregeling 2 Onder pensioenregeling wordt mede verstaan een regeling die:
  • a. het ouderdomspensioen na het bereiken van 40 1/ 4deelnemingsjaren aanvult (40 1/ 4-deelnemingsjarenpensioen);
  • b. het partnerpensioen dan wel het wezenpensioen aanvult in verband met het ontbreken van uitkeringen ingevolge de Algemene nabestaandenweten het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het pensioen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (nabestaandenoverbruggingspensioen).
Overschrijden begrenzingen 3 Ingeval een regeling voldoet aan de in het eerste lid opgenomen voorwaarden doch niet blijft binnen de in of krachtens dit hoofdstuk opgenomen begrenzingen, is de regeling een pensioenregeling voorzover blijkt dat zij blijft binnen de in of krachtens dit hoofdstuk opgenomen begrenzingen. De inhoudingsplichtige verzoekt de inspecteur uiterlijk op het eerste moment van overschrijding van de bedoelde begrenzingen vast te stellen welk deel van de desbetreffende aanspraak blijft binnen die begrenzingen. Bij toepassing van de eerste volzin geeft de inhoudingsplichtige bij elke te zijner tijd op basis van de regeling te verstrekken pensioenuitkering overeenkomstig bij ministeriėle regeling te stellen regels aan welk deel daarvan tot het loon van de werknemer behoort. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. 4 Voor de toepassing van het derde lid blijft een nettopensioenregeling als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet inkomstenbelasting 2001 buiten beschouwing.